WTA 2023-4
De vraag die aan de orde wordt gesteld, is welke inzichten het hersenonderzoek tot dusverre heeft opgeleverd voor wat betreft neurale oorzaken van autisme-kenmerken. Op groepsniveau worden zowel anatomische, chemische als functionele verschillen gerapporteerd, zij het vaak gebaseerd op kleine samples. Zo zijn er verschillen in de ontwikkeling en grootte van bepaalde hersengebieden, met (te) veel korte en (te) weinig lange baan verbindingen. Daarnaast is de concentratie van neurotransmitters, zoals GABA en serotonine, (soms) uit balans. Het spiegelneuronen-systeem dat betrokken is bij sociaal gedrag lijkt intact gebleven terwijl andere gebieden betrokken bij de aansturing van deze kwaliteit waarschijnlijk wel zijn aangedaan, waaronder het cerebellum. Verder verschuift de focus van onderzoek van hersenkernen naar hersennetwerken, hetgeen nieuwe onderzoekslijnen en hypotheses genereert, zoals die over het ‘voorspellende brein’.
SUMMARY
After decades of brain research on autism, the question is what insights this research has given into the neural mechanisms underlying autism symptomatology. At the group level, anatomical, chemical and functional differences have been reported, although these are often based on small samples. There are differences in the development and growth of certain brain areas, with stronger local and weaker global connections. Furthermore, the concentration of neurotransmitters such as GABA and serotonin is sometimes disbalanced in autism. Despite what was long thought, there are no clear differences in mirror neuronsystem activation during social tasks, but there are functional differences in other social brain areas, as well as in the cerebellum. Recently, the focus has been shifting to studying large-scale brain networks, a shift that generates new research lines and hypotheses, such as those related to the ‘predictive brain’. Research into autism and the brain is thus still strongly evolving.
Dit is het eerste deel van een vierluik over de Oostenrijks-Amerikaanse, Joodse psychoanalyticus Bruno Bettelheim (1903-1990) en de emancipatie van Amerikaanse ouders van autistische kinderen. Dit deel beschrijft het leven en werk van Bettelheim, die na te zijn geïnterneerd in de concentratiekampen Dachau en Buchenwald naar de Verenigde Staten emigreerde. In de VS wist hij zich op basis van een bij elkaar verzonnen cv op te werken tot directeur van de Orthogenic School in Chicago en groeide hij uit tot een van de bekendste publieke intellectuelen van het land. Op de Orthogenic School kwam hij in aanraking met autisme, dat volgens hem werd veroorzaakt door een kille en afstandelijke opvoedingsstijl. Met zijn uitspraken wekte Bettelheim de woede van ouders van autistische kinderen, die zich in de vroege jaren zestig, uit verzet tegen het psychoanalytisch georiënteerde medische establishment, begonnen te verenigen.
SUMMARY
This article is the first installment in a four-part series on the Austrian-American, Jewish psychoanalyst Bruno Bettelheim (1903-1990) and the emancipation of American parents of autistic children. This part describes the life and work of Bettelheim, who emigrated to the United States after being interned in the Dachau and Buchenwald concentration camps. In the US he managed to work his way up to the directorship of the Orthogenic School in Chicago on the basis of a concocted CV and became one of the best-known public intellectuals in the country. At the Orthogenic School he learned about autism, which according to him was caused by a cold, distant parenting style. With his statements, Bettelheim angered parents of autistic children, who began to unite in the early 1960s in opposition to the psychoanalytically oriented medical establishment.
Psychosociale kenmerken van kinderen met autisme werden verzameld vóór de COVID-19-pandemie en vergeleken met gegevens tijdens de pandemie. De resultaten laten een verrassende verbetering zien, met name van T0 naar T1. Meisjes en kinderen die speciaal onderwijs volgden, lieten door de tijd heen meer moeilijkheden zien, terwijl oudere kinderen juist minder problemen vertoonden. Hoewel er sprake was van een algemene afname van moeilijkheden, zagen we stabiliteit op het subdomein emotionele problemen. Hyperactiviteit, gedragsproblemen en problemen met leeft ijdsgenoten namen wel af. Bovendien stelden we meer pro-sociaal gedrag vast tijdens de pandemie. Het volgen van speciaal onderwijs hing samen met toegenomen moeilijkheden met leeft ijdsgenoten door de tijd heen, terwijl een hogere leeft ijd mettertijd minder gedragsproblemen en meer pro-sociaal gedrag voorspelde. Al met al heeft de COVID-19-pandemie de omgeving voor autistische kinderen in Nederland mogelijk tijdelijk verbeterd.
SUMMARY
Psychosocial characteristics of children with autism were collected before the COVID-19 pandemic and compared with data collected during the pandemic. The results show a surprising improvement, especially from T0 to T1. Girls and children attending special education showed increased difficulties over time, while older children showed fewer difficulties. While there was a general decrease in difficulties, we observed stability in the subdomain of emotional problems. Hyperactivity, behavioral problems, and peer issues decreased. Moreover, we noticed increased prosocial behavior during the pandemic. Attending special education was associated with increased peer-related problems over time, while a higher age predicted fewer behavioral problems and increased prosocial behavior over time. All in all, the COVID-19 pandemic may have temporarily improved the environment for autistic children in the Netherlands.
Sinds 2017 is het in Nederland wettelijk verplicht dat elk gebouw met een publieke functie voor iedereen toegankelijk is. Echter, de barrières die schoolgaande leerlingen met autisme dagelijks ondervinden zijn vaak onzichtbaar, zoals teveel geluid, te fel licht, onduidelijke routes, te weinig zitplekken tijdens pauzes en een gebrek aan rustige of stille ruimtes. Autisme-vriendelijke architectuur streeft ernaar dat autistische leerlingen zich vrij kunnen bewegen, zich veilig en welkom voelen, en niet overprikkeld raken door de omgeving, zodat ook zij graag naar school gaan en met medeleerlingen kunnen socialiseren op momenten die daarvoor geschikt zijn. Om dit ideaal na te streven, beschrijven we in dit artikel een aantal aspecten vanuit architectonisch perspectief, zoals akoestiek en licht, toegewezen functies en gebieden, overgangszones en het schoolplein. Het creëren van een autisme-vriendelijke school begint bij de juiste architectuur van de fysieke ruimte, waarbij men zich moet realiseren dat alle leerlingen profijt hebben van de benodigde verbeteringen in de fysieke omgeving.
SUMMARY
Since 2017, it is a legal requirement in the Netherlands that every building with a public function is accessible to everyone. However, the barriers that school-going students with autism encounter on a daily basis are oft en invisible, such as too much noise, too bright light, unclear routes, too few seats during breaks, and a lack of quiet areas. Autism-friendly architecture aims to ensure that autistic students can move freely, feel safe and welcome, and are not overstimulated by the environment, so that they too enjoy going to school, and can socialize with fellow students at appropriate times. To achieve this aim, in this article we describe a number of aspects from an architectural perspective, such as acoustics and light, assigned functions and areas, transition zones and the schoolyard. Creating an autism-friendly school starts with the right architecture of the physical space, recognizing that all students benefit from the necessary improvements in the physical environment.
In deze studie onderzoeken we 1) vanuit welke bronnen jongeren (met en zonder ASS) seksuele voorlichting ontvangen, 2) in hoeverre ouders en jongeren verschillen in hun rapportage over deze ontvangen seksuele voorlichting en bronnen, en 3) of er verschillen zijn tussen jongeren met en zonder ASS voor wat betreft hun seksuele voorlichting. Uit de resultaten wordt duidelijk dat jongeren met ASS over het algemeen minder seksuele voorlichting krijgen, en ook minder van specifieke bronnen zoals ouders, leerkrachten en vrienden, dan de jongeren zonder ASS. Dit laat zien dat het belangrijk is om aandacht te besteden aan de seksuele voorlichting van jongeren met ASS. Daarnaast is het belangrijk om meerdere informanten te bevragen, om zo een completer beeld te krijgen van de ontvangen seksuele voorlichting en seksuele kennis van een jongere. Idealiter zou er tussen ouders en jongeren meer gesproken moeten worden over deze thema’s, om te kijken welke informatie nodig is en hoe ouder en kind makkelijker over intieme vraagstukken kunnen praten om zo voorlichting en support vanuit ouders te verbeteren.
SUMMARY
In this study, we investigated 1) from which sources adolescents (with and without ASD) received information regarding sex, 2) to what extend parents and adolescents differed in how they reported about the received information on sex and from which sources, and 3) whether there were differences between adolescent with and without ASD. From the results, it became clear that adolescent with ASD generally received less information on sex, and less from specific sources such as parents, teachers and friends, than adolescents without ASD. This indicates that it is important to pay attention to providing information on sex to adolescents with ASD. Moreover, it is important to collect data from several informants, to get a more complete picture of the received information and knowledge on sex of adolescents. Ideally, parents and adolescents should discuss these topics more, to clarify which information is needed and how more intimate issues can be discussed, to in that way improve the providence of information and support from parents.