WTA 2016-3

WTA 2016-3

2016

Omschrijving

De beleving van 'het zelf' bij autisme en schizofrenie

De beleving van 'het zelf' bij autisme en schizofrenie

Doel. Het onderzoeken van overeenkomsten en verschillen in de beleving van het zelf tussen patiënten met autisme en schizofrenie. Methode. Vier patiënten met schizofrenie en vier patiënten met autismespectrumstoornissen werden paarsgewijs geïnterviewd met behulp van de EASE (Examination of Anomalous Self-Experience) waarbij vijf domeinen van het zelf in beeld worden gebracht (denken en bewustzijn, zelfbewustzijn, lichaamsbeleving, transitivisme, en existentiële reoriëntatie). Resultaten.
De twee groepen vertoonden overeenkomsten en verschillen in zelfbeleving, met name de lijdensdruk bij de patiënten met schizofrenie bleek het meest intens te zijn en op itemniveau werden inhoudelijk verschillen gevonden die mogelijk als stoornisspecifiek geïnterpreteerd kunnen worden. Conclusie. De discriminatieve waarde van de waargenomen verschillen dient met grotere groepen in toekomstige studies verder onderzocht te worden.
Meer info
3,90
De effectiviteit van sociale vaardigheidstraining bij volwassenen met een autismespectrumstoornis

De effectiviteit van sociale vaardigheidstraining bij volwassenen met een autismespectrumstoornis

Doel. Nagaan of sociale vaardigheden en draagkracht toenemen en klachten afnemen bij volwassenen met een autismespectrum-stoornis die een autisme-specifieke sociale vaardigheidstraining volgen. Methode. Volwassenen met autismespectrumstoornissen volgden of een sociale vaardigheidstraining (n = 34), of kregen een andere vorm van behandeling (de controle groep, n = 29). Beide groepen vulden, voorafgaand en 10 weken na afloop van de training, drie vragenlijsten in: de Social Responsiveness Scale for Adults, de Positieve Uitkomsten Lijst en de Brief Symptom Inventory. De lijsten meten respectievelijk sociale vaardigheden, draagkracht en klachten. Resultaten. Het volgen van een sociale vaardigheidstraining leidt tot een matige verbetering van sociale vaardigheden. Maar andere vormen van behandeling doen dit ook. Conclusie. Op grond van de resultaten kan niet worden vastgesteld welke groep van patiënten met een autismespectrum-stoornis het meest gebaat is bij een sociale vaardigheidstraining of juist een andere vorm van training of behandeling.
Meer info
3,90
Een autismespectrumstoornis bij dubbele-diagnosepatiënten

Een autismespectrumstoornis bij dubbele-diagnosepatiënten

Doel: Het krijgen van een indruk hoe vaak autisme voorkomt bij dubbele-diagnosepatiënten en de rol van vragenlijsten bij het detectieproces. Methode: Bij het Centrum Dubbele Problematiek te Den Haag werden gedurende anderhalf jaar klinisch behandelde patiënten benaderd voor screening op autisme door middel van de Autism Spectrum Quotient (AQ) en de Autism Spectrum Disorders in Adults Screening Questionnaire (ASDASQ). Resultaten: 7 uit 100 dubbele-diagnose patiënten bleken autisme-'suspect' waarbij na vervolgonderzoek bij 6 patiënten autisme daadwerkelijk gediagnosticeerd kon worden. 93 patiënten scoorden onder de cut-off van één van beide screeningsinstrumenten. Niet uitgesloten is dat zich onder deze patiënten ook nog patiënten met autisme bevinden. Conclusie: Er zijn aanwijzingen dat autisme voorkomt onder dubbele-diagnosepatiënten en dat screening op basis van AQ én ASDASQ in deze studie de DSM-classificatie autisme voorspelt.
Meer info
3,90
Miscommunicatie in de hersenen?

Miscommunicatie in de hersenen?

Recent beeldvormend onderzoek laat zien dat er bij mensen met autisme afwijkingen zijn in de verbondenheid, of connectiviteit, van hersengebieden die betrokken zijn bij onder andere sensorische verwerking van prikkels, en handelende of sociale vaardigheden. Zulke afwijkingen worden niet alleen gevonden tijdens het uitvoeren van een doelgerichte taak, maar ook tijdens rust. Er is tot nog toe echter nog geen karakteristiek patroon van functionele of structurele connectiviteit gevonden voor de symptomen en neuropsycho-logische kenmerken van autisme. Een grote individuele variatie binnen mensen met een diagnose in het autistisch spectrum lijkt aan deze wisselende bevindingen ten grondslag te liggen. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of er afwijkende patronen in structurele en functionele connectiviteit zijn die kenmerkend zijn voor mensen met autisme, en hoe deze kennis kan bijdragen aan diagnostiek en behandeling.
Meer info
3,90
Nationaal Autisme Congres 2016

Nationaal Autisme Congres 2016

Op 11 maart 2016 vond in Rotterdam het Nationaal Autisme Congres plaats. Tijdens dit congres werd door zowel nationale als internationale onderzoekers en behandelaren een uitgebreide kijk geboden op de huidige stand van zaken.
Tijdens de eerste lezing werd een overzicht geboden over de overkoepelende thema’s van de dag door Dr. Els Blijd-Hoogewys en Prof. Hilde Geurts. Dr. Blijd-Hoogewys gaf een overzicht over de onderwerpen die gelinkt kunnen worden aan het gedrag dat we zien bij mensen met autisme1, zoals sensorische interesses, eetproblemen, angst en psychotische stoornissen. Prof. Geurts gaf een overzicht over de onderwerpen die gelinkt waren aan fundamentele neurobiologische kennis, zoals genetica, fysiologie en kijkgedrag. Bij fundamenteel onderzoek wordt steeds vaker gewerkt vanuit het RDoC model dan vanuit één specifieke psychiatrische diagnose. Het RDoC model streeft ernaar om breder te kijken naar het niveau van functioneren, op de vlakken genetica, moleculen, fysiologie, gedrag etc. Geurts gaf aan dat het belangrijk is om bij studies die zijn gebaseerd op het neurobiologische model, de sociale context niet te vergeten. De sociale context vormt een belangrijk onderdeel
bij de behandeling van personen met autisme.
Meer info
3,90
Van zwijgzaam jongensgedrag tot een lichte vorm van autisme

Van zwijgzaam jongensgedrag tot een lichte vorm van autisme

De toename van lichte vormen van autisme bij jongens vanaf het eind van de twintigste eeuw heeft veel te maken met de toenemende intolerantie voor zwijgzaam jongensgedrag in een samenleving die van een democratie steeds meer een emocratie wordt. Tot het eind van de jaren tachtig constateren jongensopvoeders dat zwijgzaamheid een van de vier jongenseigenschappen is die - naast baldadigheid, hoogmoed en luiheid - opvoedkundige aandacht verdient. Zwijgzaamheid wordt in de jaren negentig tot ongewenste eigenschap verklaard, die moet worden ingewisseld voor emotionele mondigheid. Zwijgzaamheid is dan niet langer meer onderdeel van jongensgedrag, maar wordt onder invloed van de gendertheorie aangeleerd gedrag dat een rem zet op het emotionele potentieel van jongens.

Van alle maatschappelijke ontwikkelingen vanaf de jaren zeventig hebben de democratisering, de individualisering, de uitbreiding van de leerplicht en de vrouwenemancipatie het meest bijgedragen aan de afwaardering van (zwijgzaam) jongensgedrag. Mannelijkheid werd niet meer naast, maar tegenover en apart van vrouwelijkheid gezet, waardoor de weg open lag voor onbegrip van jongensgedrag en daarmee van de sluipende medicalisering ervan.
Meer info
3,90