Onderzoek naar sociaal gedrag bij autisme heeft zich decennia lang toegespitst op individuele karakteristieken gemeten via zelfrapportage, gedragsobservaties van een individu in een bepaalde sociale context, en ook via computergestuurde taken die sociale vaardigheden meten zoals het inschatten van gevoelsuitdrukkingen. De algemene bevinding van dit individueel gericht onderzoek (single person designs) is dat autisme samenhangt met atypisch sociale cognitie en gedrag tezamen met een geringe sociale motivatie (voor een overzicht, zie Morrison et al., 2020). Hoe belangrijk dergelijke resultaten ook mogen zijn, het is evident dat onderzoek naar sociaal gedrag bij mensen met autisme tijdens sociale
interacties bijzonder goed te verdedigen valt, zo niet de voorkeur heeft boven single design onderzoek, mede gezien de ecologische validiteit (de mate waarin een testresultaat iets zegt over de dagelijkse praktijk).
Echter, voor wat autisme betreft is het bestuderen van sociaal gedrag tijdens een interactie een domein dat lange tijd is ondergesneeuwd. Vandaar dat het wetenschappelijk literatuurbestand een bescheiden omvang kent (n = 23). De resultaten zijn recentelijk samengevat door Matjyek en collega’s (2025), met als eindconclusie dat:
(1) vergeleken met de norm, mensen met autisme tijdens een sociale interactie de ander weinig aankijken, weinig beantwoordend glimlachen en de ander minder verbaal volgen in de zin van het geven van reacties zoals ‘ja ja’ of ‘hm’,
(2) mensen met autisme vergelijkbaar zijn met de norm voor wat betreft turn taking (terwijl de ene persoon spreekt, luistert de ander) en motorische synchroniciteit (spontaan afstemmen van gedrag en bewegingen op elkaar),
(3) de resultaten niet eenduidig zijn voor wat betreft andere aspecten van sociaal gedrag, zoals expressiviteit en prosodie (ritme, intonatie en de vloeiendheid van spreken).
Op basis van de Theory of Mind (ToM) (Baron-Cohen et al., 1985) zouden er uitgesproken verschillen in sociale interactie stijl gevonden moeten zijn tussen de norm en mensen met autisme. Immers, volgens deze theorie zouden mensen met autisme nauwelijks met anderen kunnen of willen interacteren. Met name dat zij niet verschillen voor wat betreft een van de meest fundamentele aspecten van een sociale interactie, namelijk turn taking (Cooney & Wheatle, in druk), druist in tegen de ToM. Voor een kritische review over ToM-bevindingen verwijs ik naar Gernsbacher en Yergeau (2019).
In het overzichtsartikel wordt rekening gehouden met tal van design-factoren zoals sample karakteristieken, het type interactie dat is onderzocht (bijvoorbeeld spontaan of opgelegd) en in welke context en hoe het sociaal gedrag is gemeten: subjectief (zelfrapportage) of intersubjectief (bijvoorbeeld gedragsobservaties). Wat mijns inziens in dit rijtje van factoren opvalt, is de weinige nadruk op de grote dynamiek, eigen aan sociale interacties, en dat speciale analysetechnieken nodig zijn om die zichtbaar te maken. In dit kader wil ik graag refereren aan een bijdrage gepubliceerd in het WTA van Carla Geveker en collega’s (2025), waarbij het verbaal naar elkaar toegroeien tijdens een interactie tussen een persoon met autisme en begeleider via time-series-analyses zichtbaar wordt.