Personen met autisme gebruiken gemiddeld minder frequent middelen dan de algemene bevolking. Maar de kans op problematisch gebruik en verslaving ligt duidelijk hoger. Autistische personen zonder verstandelijke beperking lopen bijna twee keer zoveel risico om een verslaving te ontwikkelen als niet-autistische personen, vooral wanneer er sprake is van een bijkomende diagnose van ADHD of stemmingsstoornissen.
People with autism, on average, use substances less frequently than the general population. However, research shows that once they begin, the likelihood of problematic use and addiction is signifi cantly higher. Autistic individuals without intellectual disability are almost twice as likely to develop an addiction as non-autistic individuals, especially when there is a co-occurring diagnosis of ADHD or mood disorders.
Functioneel gedragsanalytisch kijken naar verslaving betekent niet alleen stilstaan bij het symptoom op zich. De sleutel ligt in het begrijpen van de context, de functie en de betekenis die het gebruik heeft . Het herstellen van basisrust, het verminderen van sensorische en/of sociale overbelasting en/of het vermijden van emotionele pijn die door een complexe leergeschiedenis werd veroorzaakt. Maar alvorens hierop in te gaan, is het zaak om het fenomeen verslaving nader te defi niëren. Deze benadrukt verlies van controle en aanhoudend gebruik ondanks schadelijke gevolgen (Potenza, 2013; West, 2006). In de DSM-5 (Substance Use Disorder: American Psychiatric Association (APA) (2013) wordt het fenomeen omschreven als een problematisch patroon van gebruik dat leidt tot beperkingen en/of lijdensdruk. De diagnose wordt gesteld aan de hand van elf criteria, verdeeld over vier domeinen:
1. Controleverlies: o.a. gebruik in grotere hoeveelheden, mislukte stoppogingen en sterke craving (sterke drang);
2. Sociale beperkingen: problemen op werkvlak en of in relaties en het opgeven van belangrijke activiteiten;
3. Risicovol gebruik: gebruik in gevaarlijke situaties of persisterend ondanks lichamelijke/psychische schade;
4. Lichamelijke afh ankelijkheid: het opbouwen van tolerantie en ervaren van onthoudingsverschijnselen.
De ernst van de stoornis
De DSM-5 spreekt van een milde (2–3 criteria) tot ernstige (6 of meer criteria) verslaving. Binnen het domein van gedragsverslavingen wordt momenteel alleen een gokstoornis (Gambling Disorder) offi cieel erkend als klinische diagnose. Andere afh ankelijkheden, zoals gameverslaving, seksverslaving of koopverslaving, worden in de DSM weliswaar besproken, maar zijn slechts opgenomen in de sectie ‘Conditions for Further Study’, wat betekent dat er nog onvoldoende empirische onderbouwing bestaat voor formele classifi catie (APA, 2013). Enerzijds wordt verslaving gedefi nieerd als een hersenziekte, gekenmerkt door dwangmatig gedrag, verlies van controle en intense verlangen (craving) naar het verslavende middel of gedrag (Potenza, 2013; Singh et al., 2012; West, 2006). Anderzijds is het belangrijk om de functie van de verslaving en het gerelateerde gedrag steeds binnen de respectievelijke context te beschouwen en dus niet louter als een neurobiologisch gegeven te zien (Hayes et al., 2012).